De andere verhalen van Jan Boonstra:
Donghae-Pusan
Een rothond
Monsterrit door België en Nederland
Dunmarra
Trondheim-Oslo
Onyang
Het bergpaadje
Revanche
Van Inchon naar Pusan
Brandenburg
Oost Thailand
Water
De eerste dag in Japan
Door Denemarken
Voor het eerst in Korea
In de regen
De rivier door
Over de Oodnadatta Track.
Met de fiets op de trein
Het nachtleven van een toerfietser.
|
Oost Thailand
Een verhaal van © Jan Boonstra..
Het was vrijdagmiddag. Ik fietste over weg no. 3138 in zuidelijke
richting, in Oost Thailand. het landschap is licht
heuvelachtig, de wind heb ik in de zij, de weg is prima en
niet erg druk. Goede omstandigheden om veel kilometers te
vreten. Ik was laat vertrokken omdat ik die nacht slecht
geslapen had. Toch wilde ik die dag de stad Rayong bereiken.
Anders zou ik zaterdag en zondag niet genoeg tijd meer hebben
om langs de kust naar Bangkok terug te fietsen (zonder het-
zelfde stuk heen en terug te rijden). Daarom had ik een tijdschema
ingesteld om voor 6 uur (voor donker) in Rayong aan te
komen en dat tijdschema hield ik voortdurend in de gaten. Door
een lekke band liep ik wat achter, maar ik was gauw weer op
schema en zou de rest van de middag best wat tijd hebben om af
en toe eens te pauzeren. Ik reed door een savannelandschap.
Lage begroeiing met grote kale stukken. Lijkt wel een beetje
op de heidevelden op de Veluwe. In Nederland zouden we er
meteen een natuurpark van maken, maar hier is het een vergeten
gebied. Het wordt waarschijnlijk in geen enkel toeristengids
genoemd. Ik vind altijd dat ieder gebied zijn eigen sterke
punten heeft, als je ze maar ziet. Het Engelse vrouwtje in
Pakchong, die al 9 weken bezig was Thailand te befietsen, zei:
"Oh, dat moet je niet doen!", toen ik haar mijn reisplan
ontvouwde. Veel mensen doen dwangmatig alleen datgene wat in
naam van het toerisme wordt voorgeschreven en ik ben blij dat
ik eigenwijs ben.
De hete lucht trilde boven het asfalt en ik stoomde voort als
een trein over de witte streep langs de lange rechte weg. M'n
gedachten gingen naar de vorige dag. Toen reed ik door het
natuurreservaat Khao Yai, het grootste en mooiste reservaat
van Thailand en behorend tot de top 5 in de wereld. Het is een
puur tropisch regenwoud, kompleet met olifanten, tijgers, noem
maar op. Het wordt uiteraard in iedere gids bejubeld en ik heb
mijn route zo gepland dat ik er dwars doorheen gekomen ben (zo
eigenwijs ben ik dus ook weer niet). Ik ben niet opgevreten
onderweg, ik heb geen olifanten gezien (wel de enorme drollen),
maar het was schitterend mooi. De weg door het park is
40 kilometer en loopt over een bergrug waarbij de weg lange
tijd op 700 a 800 meter hoogte loopt. Puur natuur. Ik heb heel
veel geritsel en krakende takken gehoord, maar veel wild heb
ik niet gezien. Een maal schrok ik mij wezenloos, toen vlakbij
een geweldig gekraak van takken begon. Het was een grote troep
apen, die zich in beweging zette, hoog boven me. Op bordjes
langs de weg stond af en toe aangegeven welk diersoort juist
in dat gebied veel voorkwam en zo ben ik door het gebied van
de tijgers en van de cobra's gekomen. Misschien hebben ze mij
wel gezien, maar ik hen niet. Midden in het park is een soort
bezoekerscentrum en ze schonken er een lekker bakje koffie. Ik
raakte aan de praat met een Frans-Zwitsers paar, dat lopend en
liftend door het park trok. Aan een tafeltje verder op zat een
groepje Amerikanen, zwaar behangen met verrekijkers en camera's.
Ik moet zeggen dat ik deze vorm van jacht prima kan
waarderen, in tegenstelling tot de echte jacht op wild. Twee
grote vogels vlogen met veel lawaai op uit een boom en de
Amerikanen sprongen overeind en raakten helemaal opgewonden.
Ik vroeg aan Franco-Suisse wat dat was, maar zij bleken evenveel
verstand van exotische dieren te hebben als ik. De Amerikanen
vertelden ons dat het "hornbills" waren. Dat zoeken we
op, thuis.
Zoals het hoort in een tropisch woud, tikten er opeens zware
regendruppels op het golfplaten dak. Dus, nog maar weer koffie
en de Franse conversatie werd met een half uurtje verlengd.
Toen de regen minderde ben ik opgestapt en het was heerlijk
fris. In het zuidelijke deel van het park was bijna geen
verkeer op de weg. De wind ging ook liggen en regelmatig
stopte ik om naar de oerwoudgeluiden te luisteren. Het was
onvergetelijk mooi en ik vond het jammer dat ik om 2 uur de
slagbomen passeerde en weer het gecultiveerde land tegemoet
ging.
Na de stad Prachinburi werd het landschap kaal en vlak. Je zou
zeggen: een Hollands beeld, maar zo verschrikkelijk kaal en
vlak heb ik een landschap nog nooit gezien. Geen enkele boom,
geen enkel huis of hut en de horizon is een kaarsrechte
streep. De hoogspanningsleiding langs de weg accentueerde de
rechtlijnigheid nog eens. Het land was zwart. Voor zover er
gras was, was het platgebrand. Je kon nog goed ruiken dat dat
niet zo lang geleden was gebeurd. Als je een esthetische
waarde aan dit land moet toekennen dan past er maar een woord:
lelijk. Maar wel indrukwekkend. Vooral door het levensgrote
contrast met de bergen en het tropische woud eerder op de dag.
Een luid toeterende vrachtwagen bracht mijn gedachten weer bij
de weg. Veel auto's toeteren en dat is knap hinderlijk, vooral
als het van die oorverdovende, schelle vrachtwagenclaxons
zijn. Maar de bedoeling is meestal vriendelijk: men groet mij.
Ik zwaai heel wat af op een dag naar mensen langs de weg. De
Thai zijn een heel vriendelijk volk. Het communiceren gebeurt
altijd met een glimlach.
De fietscomputer hield ik voortdurend in de gaten en ik zag
dat ik lekker op schema zat. Ik had er al weer zo'n 100 kilometer
op zitten en steeds meer moest de savanne plaatsmaken
voor landbouwgebied. Die ochtend, na mijn overnachting in
Phanom Sarakham, dat als een soort stoffige oase in de zwarte
vlakte ligt, begon mijn tocht weer langs een eindeloze hoogspanningsleiding
door het zwartgeblakerde land. Ik had de wind
schuin tegen en ik was blij dat er heuvels aan de horizon
opdoemden. Toen ik die bereikte, begon het savannelandschap.
Ik kwam weer wat meer dorpjes tegen en er was dus ook weer wat
meer te zien langs de weg. Wat ik zo mooi vind in Thailand
zijn de vele tempels. Je vindt ze in ieder dorp, net als dat
je in Nederland overal kerktorentjes ziet. Maar in tegenstelling
tot Nederland, waar een blauw bordje van Monumentenzorg
vaak het Godshuis voor verder verval moet behoeden, schitteren
de tempels in Thailand al van verre door de heldere pracht en
praal. Grappig zijn de miniatuurtempeltjes, die, als een
duiventil op een paal geplaatst, naast ieder huis staan. Dat
is de woning voor de huisgeest, of hoe de Boedhisten zo'n
beest ook maar noemen. Wat Thailand ook onderscheidt van de
landen die ik ken, zijn de eettentjes langs de weg. Letterlijk
overal waar mensen wonen, vind je een afdakje met wat tafeltjes
en stoeltjes (meestal van graniet en dat zit niet lekker
als je net van je zadel af komt) en een houtskoolvuurtje met
wat pannen. De ingredienten (vlees, pepers, groenten) liggen
uitgestald en je wijst aan wat je wilt. Met mie of met rijst,
of het gaat in de soep. De hoeveelheid van een maaltje is
altijd betrekkelijk klein, zodat ik een paar keer per dag zo'n
tentje aandoe. Ik vind het Thaise eten verrukkelijk, vooral
door het bakje smakelijke, heel pittige olie die je er bij
krijgt. Als je een dorp of een stad binnenrijdt, ruik je de
hele dag door het heerlijke eten, vermengd met de houtskoolgeur.
Thailand vind ik wat het eten betreft echt een paradijs.
En het kost bijna niets.
Op de weg rijden veel kleine pick-up trucks. Nauwelijks gewone
personenauto's. Verder bussen en vrachtauto's. Er wordt vreselijk
hard gereden. De vrachtauto's rijden plankgas. Is een
vrachtauto toevallig leeg en nieuw, dan gaat die dus heel
hard. Is die toevallig gammel en overbeladen, dan kruipt ie
over de weg (ik heb er een paar maal eentje ingehaald!). Dat
betekent dat de auto's elkaar voortdurend inhalen en dat
creeert nogal eens gevaarlijke situaties. Gelukkig is er
altijd een flinke ruime berm langs de weg. Eenmaal zag ik een
vrachtwagen een andere inhalen en die werd tegelijkertijd
ingehaald door een pick-up truck. Het hele trio naderde een
heuveltop en een tegemoetkomende auto reed even door de berm,
alsof het de gewoonste zaak van de wereld was!
Hoe verder ik naar het zuiden reed, hoe meer land was er in
cultuur gebracht. Ik kwam oneindig grote rubberplantages en
suikerrietvelden tegen. De boerderijen en andere huizen zagen
er welvarend uit. De bouwstijl had nog wel Thaise trekjes en
het miniatuurtempeltje ontbrak nooit, maar verder veranderde
het beeld van de streek meer en meer in een extensief landbouwgebied
naar westers model. Dat had ik niet verwacht in
Thailand. Zo heb ik in twee dagen tijd een grote variatie in
landschappen gezien.
Tegen zes uur reed ik Rayong binnen. Een grote, drukke stad.
Een groot contrast met het zeer dunbevolkte land waar ik
die dag door was gekomen. Ik was blij dat ik er was, omdat ik
erg moe was. Ik verheugde me al weer op het eten. De fietstocht
van vrijdag 4 februari 1994 zat er op, met 145 km op de teller.
|